(3-3-2015) Gedoogplicht obv Waterwet hoe werkt dat?

Een cliënt kreeg onlangs te maken met een mededeling van het Waterschap voor een kade-reconstructie. Wat zijn hier de rechten en plichten van de grondeigenaar?

SAMENVATTING:

Het Waterschap is gerechtigd werkzaamheden uit te voeren ten behoeve van taken. Als dat werkzaamheden zijn aan uw onroerende zaken dan dient u dat te gedogen. Een korte aankondiging is voldoende. U heeft wel recht op schadevergoeding hiervoor dient u zelf een verzoek voor in te dienen.

De gedoogplichtprocedure zoals bekend uit Gedoogplicht Belemmeringenwet Privaatrecht wordt in de Waterwet niet genoemd. Echter bij een ingrijpende aanslag op het eigendom is het billijk dat er een gedoogplichtprocedure wordt ingevoerd met mogelijkheden tot zienswijze, hoorzitting en beroep. Waar de grenzen precies liggen tussen:

1. gedogen obv van Waterwet zonder gedoogplicht procedure;

2. gedogen na gedoogplicht procedure;

3. onteigening afdwingen;

is niet in de wet omschreven en wordt aan de praktijk/jurisprudentie overgelaten.

UITWERKING BEPALINGEN WATERWET:

Gedoogplicht Waterwet
Voor onderzoek of onderhoudswerkzaamheden ten behoeve van aan water gerelateerde onderwerpen kan een waterbeheerder een gedoogplicht opleggen. Met een gedoogplicht zorgt de waterbeheerder ervoor dat bepaalde werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, ongeacht de toestemming van een eigenaar of andere rechthebbende van grond. Van belang is dat de werkzaamheden en realisatie van het werk geen onteigening rechtvaardigen en dat de belangen van de belanghebbende – in verhouding tot het doel dat de overheid dient – niet of nauwelijks worden geschaad.

Sinds de invoering van de Waterwet (22 december 2009) kunnen gedoogplichten zoals opgenomen in artikel 5.20 t/m 5.27 van de Waterwet worden opgelegd voor:  onderzoeken, aanbrengen en in stand houden van waterstaatswerken, aanbrengen en in stand houden van meetmiddelen en permanente tekens, onttrekking en infiltratie van grondwater, maar ook voor wateroverlast en overstroming ten gevolge van afvoer of tijdelijke berging van water. (bron: Gloudemans)

De grondslag van deze bepalingen vindt men in de volgende wetsartikelen uit de Waterwet:

§ 4. Gedoogplichten en bijzondere bevoegdheden

Artikel 5.20
1. De met de inspectie van watersystemen of onderdelen daarvan belaste personen, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de beheerder, zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner.

2. Onze Minister of het bestuur van een waterschap is bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden, tot het zonder toestemming van de bewoner binnentreden in een woning door een of meer daartoe bij besluit van Onze Minister of dat bestuur aangewezen personen, voor zover die woningdeel uitmaakt van een waterstaatswerk of daarmee rechtstreeks in verbinding staat.

3. De artikelen 5:13, 5:15, tweede en derde lid, 5:16 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.21
1. De beheerder of, in voorkomende gevallen, gedeputeerde staten kunnen, voor zover dat voor de vervulling van hun taken redelijkerwijs nodig is, rechthebbenden ten aanzien van gronden de verplichting opleggen om op of in die gronden onderzoeken en daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen.
2. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, wordt de beschikking waarbij de gedoogplicht wordt opgelegd, ten minste twee weken voor aanvang van het onderzoek aan de rechthebbenden bekendgemaakt.

Artikel 5.22
1. Degene die ter verkrijging van gegevens, benodigd voor de aanvraag of wijziging van een watervergunning of ter voldoening aan een andere op grond van deze wet, dan wel een verordening van waterschap of provincie in het kader van het waterbeheer, op hem rustende verplichting, onderzoek moet verrichten op of in gronden ten aanzien waarvan hem de nodige bevoegdheid ontbreekt, kan, indien de rechthebbenden ten aanzien van die gronden geen toestemming verlenen, de beheerder of het op grond van hoofdstuk 6 bevoegde gezag verzoeken de rechthebbenden daartoe een gedoogplicht overeenkomstig artikel 5.21 op te leggen.
2. De beheerder, onderscheidenlijk het bevoegde gezag, stelt bij het opleggen van de gedoogplicht zodanige voorwaarden dat de vergoeding van schade aan de rechthebbenden op voldoende wijze is verzekerd.

Artikel 5.23
1. Rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken zijn gehouden onderhoudsen
herstelwerkzaamheden aan waterstaatswerken te gedogen, voorzover die werkzaamheden geschieden door of onder toezicht van de beheerder.
2. Rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van een beheerder, zijn gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, die tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd.
3. De beheerder stelt de rechthebbenden ten minste achtenveertig uur van tevoren schriftelijk in kennis van de voorgenomen werkzaamheden.

Artikel 5.24
1. De beheerder kan, voor zover dat voor de vervulling van zijn taken redelijkerwijs nodig is, rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken de verplichting opleggen om de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk en de daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen, wanneer naar zijn oordeel de belangen van die rechthebbenden onteigening niet vorderen.

2. Artikel 5.21, tweede lid, is van toepassing.

En de passages over schadevergoeding luiden:

§ 3. Schadevergoeding

Artikel 7.14
1. Aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het
betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of
niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Het verzoek tot vergoeding van de schade bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde schadevergoeding. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel verordening van provincie of waterschap kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting, indiening en motivering van een verzoek tot
schadevergoeding.
3. Het bestuursorgaan kan het verzoek afwijzen, indien vijf jaren zijn verlopen na de dag waarop de schade zich heeft geopenbaard dan wel nadat de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade, doch in elk geval na verloop van twintig jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis. Bij of krachtens de in het tweede lid bedoelde
algemene maatregel van bestuur dan wel verordening van provincie of waterschap kunnen regels worden gesteld omtrent de behandeling en de wijze van beoordeling van een
verzoek tot schadevergoeding.
4. Het besluit inzake de toekenning van de vergoeding wordt genomen bij afzonderlijke beschikking.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, onverminderd artikel 7.15, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de schade die krachtens het eerste lid voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 7.15
Voor de toepassing van artikel 7.14 wordt onder schade mede verstaan schade in verband met wateroverlast of overstromingen, voor zover deze het gevolg zijn van de verlegging van
een waterkering of van andere maatregelen, gericht op het vergroten van de afvoer of
bergingscapaciteit van watersystemen.

Artikel 7.16
Afdeling 6.1* van de Wet ruimtelijke ordening blijft buiten toepassing, voor zover een belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid.

(*= planschadeverzoek)

 

VOOR MEER INFORMATIE BELT U MET BERBEE VASTGOED ADVIES