(1-12-2016) Bijzondere uitspraak Raad van State: samenvatting jurisprudentie Planschade

De stand van de jurisprudentie in het land van planschade (bron: Arjan van Delden, Geelkerken&Linskens)

Niet eerder was de stand van de jurisprudentie rondom de rechtsfiguur van planschade zo duidelijk. Het is de hoogste bestuursrechter zelf die een ogenschijnlijk eenvoudige planschadekwestie aangrijpt om in een openbare uitspraak nagenoeg alle onderwerpen op een rijtje zetten die bij de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van belang kunnen zijn. De overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State treft u hier aan (ECLI:NL:RVS:2016:2582).

Planschade is de schade die in een specifiek geval kan optreden als gevolg van een planologisch besluit, bijvoorbeeld de vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan of de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt toegelaten dat van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Indien een dergelijk besluit onherroepelijk wordt staat de rechtmatigheid van het besluit vast. Om die reden is de rechtsfiguur van planschade bijzonder: zij schept onder omstandigheden een recht op vergoeding van schade die het gevolg is van een rechtmatige handeling, te weten de toepassing van een bevoegdheid tot planologische besluitvorming door het daartoe bevoegde gezag.

Die bijzondere positie verklaart de bedoeling van de wetgever om het recht op vergoeding te beperken tot die gevallen waarin de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd, de wijze waarop de wetgever en de bestuursorganen die beslissen op planschadeaanvragen die beperking invullen en de veelvuldige casuïstische rechtspraak daarover.

Hoewel de Afdeling de overzichtsuitspraak voorziet van de “disclaimer” dat geen volledigheid is betracht, komt het mij voor dat de Afdeling een nagenoeg compleet beeld geeft van vrijwel alle denkbare uithoeken van het planschaderecht.

De uitspraak laat zich niet samenvatten. De uitspraak bevestigt wel dat het belangrijk is om enkele begrippen goed van elkaar te onderscheiden.

Zo  dient onderscheid te worden gemaakt tussen een normaal maatschappelijke ontwikkeling en een planologische ontwikkeling die in de lijn der verwachtingen ligt. Dat een planologische ontwikkeling is aan te merken als een normaal maatschappelijke ontwikkeling betekent op zichzelf nog niet dat deze ontwikkeling in de lijn der verwachtingen ligt (r.o. 5.12).

Bovendien dient onderscheid te worden gemaakt tussen een planologische ontwikkeling die in de lijn der verwachtingen ligt en de schade die het gevolg is van een planologische ontwikkeling die in de lijn der verwachtingen ligt. Ook indien een planologische ontwikkeling op zichzelf genomen in de lijn der verwachtingen ligt, is niet uitgesloten dat zich vergoedbare planschade voordoet als gevolg van de betreffende planologische besluitvorming (r.o. 5.13). Dit onderscheid vloeit voort uit het door de Afdeling gehanteerde evenredigheidscriterium: bij gestelde planschade in de vorm van waardevermindering dient getoetst te worden of de schade onevenredig is in verhouding tot de waarde van de onroerende zaak.

Het van de voorgaande begrippen te onderscheiden begrip normaal maatschappelijk risico houdt verband met dat evenredigheidscriterium: vergoeding van planschade is slechts aan de orde wanneer de schade het normaal maatschappelijk risico te boven gaat.

Van alle voorgaande begrippen dient te worden onderscheiden de voorzienbaarheid ofwel risicoaanvaarding. De vraag of voorzienbaarheid of risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen hangt samen met de omstandigheden die voor een koper kenbaar waren op het moment van aankoop van de onroerende zaak. Indien het verwerende bestuursorgaan kan onderbouwen dat de koper de mogelijkheid van de ontwikkeling ten tijde van de aankoop heeft kunnen voorzien – en dus het risico daarvan heeft aanvaard – kan een onderzoek naar de omvang van de schade en de vraag of die schade tot het normaal risico behoort, achterweg blijven (r.o. 5.16).

Ten slotte is in de rechtspraak nog de figuur van gedeeltelijke voorzienbaarheid geïntroduceerd (r.o. 5.19). Indien slechts een gedeelte van een planologische ontwikkeling voorzienbaar was ten tijde van de aankoop zal zowel de totale schade moeten worden vastgesteld als de schade die het gevolg is van die gedeeltelijk voorzienbare ontwikkeling om het schadebedrag te kunnen vaststellen dat resteert na aftrek van de schade die is gerelateerd aan het gedeelte van de ontwikkeling dat voorzienbaar was.

De praktijk is weerbarstiger dan deze theorie. De antwoorden op de vragen

  • of een ontwikkeling voorzienbaar is of niet,

  • of een ontwikkeling is te beschouwen als een normale maatschappelijke ontwikkeling,

  • of een ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag en

  • of de hoogte van de schade een vergoeding rechtvaardigt omdat de schade de grens van het normaal maatschappelijke risico overschrijdt,

zijn niet steeds los van elkaar te beantwoorden.

De toepasselijkheid van de beginselen dat planschade slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien het risico op de kans dat de schade zich zou voordoen niet is aanvaard en indien de planschade zodanig onevenredig dat deze de grens van het maatschappelijk risico overschrijdt, werpen hoge drempels op. De praktijk toont anderzijds aan dat partijen die relatief hoge planschade lijden, onder omstandigheden aanspraak kunnen maken op een relevante tegemoetkoming.