Op 4 april 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een uitspraak gewezen over compensatie in natura bij directe planschade. In dit geval bestaat de compensatie in natura uit een planregel met een tijdelijke bevoegdheid van B&W tot het verlenen van een afwijkingsvergunning om de verloren bouwmogelijkheid te herstellen. De Afdeling oordeelt dat de benadeelde tot twee jaar na de onherroepelijkheid van de betreffende planregel de mogelijkheid moet hebben een aanvraag voor een afwijkingsvergunning in te dienen.
Wat speelde er?
De raad van de gemeente Pekela heeft het bestemmingsplan “De Linten” vastgesteld. Dit nieuwe bestemmingsplan kent aan het achterste gedeelte van het perceel van appellant een agrarische bestemming toe. Het perceel had in het vorige bestemmingsplan een bedrijfsbestemming. Appellant heeft een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend. Thorbecke B.V. heeft geadviseerd de schade in natura te compenseren door herstel van de oude gebruiks- en bouwmogelijkheden via een planologische wijziging. Naar aanleiding daarvan is in het bestemmingsplan een aanvullende planregel opgenomen. Door een afwijkingsbevoegdheid kan met inachtneming van de bepaalde maatvoering buiten het bouwvlak worden gebouwd ten behoeve van de naastgelegen bestemming ‘bedrijf’. Verder is het mogelijk dat deze gronden door middel van een afwijkingsbevoegdheid worden gebruikt als parkeergelegenheid voor het bedrijf. Volgens de planregels kunnen de afwijkingsbevoegdheden “tot uiterlijk twee jaar na de onherroepelijke inwerkingtreding van de partiële herziening” worden toegepast.
Hoe oordeelt de Afdeling?
De Afdeling stelt voorop dat zij eerder heeft geoordeeld dat tegemoetkoming in planschade in voorkomende gevallen kan bestaan uit compensatie in natura, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat tegemoetkoming in schade anderszins is verzekerd (AbRvS 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582). Bij directe planschade kan compensatie in natura onder meer bestaan uit herstel van de door een wijziging van het planologische regime weggevallen bouwmogelijkheid. Tegemoetkoming in de schade is dan in ieder geval anderszins verzekerd, indien gedurende twee jaar of langer na het onherroepelijk worden van het besluit waarbij de vervallen bouwmogelijkheid wordt hersteld, de mogelijkheid wordt gegeven om door middel van het indienen van een aanvraag gebruik te maken van die herstellende bouwmogelijkheden (AbRvS 27 april 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT4747).
Vervolgens verduidelijkt de Afdeling laatstgenoemde uitspraak. De Afdeling overweegt dat de termijn van twee jaar betrekking moet hebben op de aanvraag van de afwijkingsvergunning. Het is niet voldoende dat deze termijn ziet op de bevoegdheid tot het verlenen van een afwijkingsvergunning tot twee jaar na de “onherroepelijke inwerkingtreding” van het herziene bestemmingsplan, zoals de compenserende planregel bepaalt. De term ‘onherroepelijke inwerkingtreding’ is bovendien onduidelijk. Zoals de raad kennelijk tijdens de zitting al heeft toegelicht, moet dit worden veranderd in ‘onherroepelijkheid’. Verder is onduidelijk op welke afwijkingsbevoegdheden de bedoelde termijn van twee jaar betrekking heeft. Tot slot is bij de duur van de opgenomen termijn geen rekening gehouden met de bijzondere aard van de bebouwing op het perceel en de belangen van appellant.
Wat kunt u met deze uitspraak?
De uitspraak laat zien dat bij planschadevergoeding in natura zorgvuldig moet worden gekeken naar de formulering van planregels. Van belang is dat geen rechtsonzekerheid bestaat over de termijn waarbinnen gebruik kan worden gemaakt van een herstellende bouwmogelijkheid. Verder moeten de individuele omstandigheden van degene die planschade heeft geleden worden beoordeeld. Met inachtneming van deze zorgvuldigheid kan planschadevergoeding in natura een efficiënte manier van compensatie zijn.